zondag 15 maart 2015

Een Gele Engel






Over een eindeloos lange weg liep Karel Mosterd naar de horizon richting Usquert. Hij was moederziel alleen op de wereld. De rugzak met kampeerspullen hing ongemakkelijk , er duwde iets pijnlijk tussen zijn ribben.  Hij ging aan de kant van de weg in het gras zitten, haakte zijn backpack los en keek wat hem zo hinderde; het kon dat toilettasje zijn waarin hij zijn vuistwapen  had weggeborgen. Hij haalde het pistool eruit en stopte dat in de binnenzak van zijn trenchcoat.  

Het was een beetje raar. De gemiddelde journalist liep natuurlijk niet met vuurwapens rond. Maar voor deze zwerftocht die hem weet niet waar brengen kon, had hij het ding voor de verandering maar eens bij zich gestoken. Het was van zijn vader geweest. Die had in het verzet gezeten.
Na diens overlijden hadden zijn broer en hij het ouderlijk huis geruimd. Op de slaapkamer  was een boekenkastje met glazen ervoor. 
Tussen  de rijen  zware zwarte boeken  stond er een die blauw was  met de titel ’Tussen vuur en IJzer’ door G. van Heerde. Het ging over de oorlogshandelingen bij de Grebbeberg in de meidagen van 1940.

Toen Karel het opensloeg, zag hij dat op de helft van het boek  de bladzijden in een ruwe ovaal waren uitgesneden of  weggeknipt en daarin lag een pistool van klein formaat verborgen. 
Even vroeg hij zich af waarom z’n vader juist die oorlogsroman hiervoor had gekozen. De schrijver was in de oorlog immers fout, pro-Duits geweest. Maar wellicht lag daarom die keus juist voor de hand.  De ziel had  de oude Mosterd  uit die roman gesneden.
 Tegen zijn broer zei Karel niks over de vondst.

Hij stond op en liep verder. Hier en daar lagen verspreid in het land boerderijen met een paar bomen aan de voorkant als eenzame koninkrijkjes. Een landbouwmachine reed onbemand leek het over de velden, een wolk meeuwen erboven. Hij  had nog heel wat voor de boeg.
Aan het eind van die weg moest hij linksaf . Daar begon een andere  kaarsrechte weg. 
Alle wegen had men hier in het Noorden  langs een liniaal getrokken. Pas na Usquert kreeg je op het oude Hogeland slingerwegen.

 Bij Noordpolderzijl had Mosterd lekker gegeten in ’t Zielhoes, een vierkant gebouw in de luwte van de dijk. In Lauwersoog  was hij een garnalenvisser tegen het lijf gelopen: een excentrieke schipper. Die had zijn vangst afgeleverd en ging terug naar zijn thuishaven.  Hij maakte schilderijen en bediende aan boord een geheime zender. 
De tocht over de Waddenzee was problematisch.  Bij eb kwam de boot droog te liggen en pas  met hoogwater kon de U Q 18 binnenlopen.  Voor Karel was het een verrassende ervaring.

De visser ging van boord,  vroeg Karel een stoel aan te reiken, ging een flink eind van zijn scheepje , pootte zijn schildersezel op ergens een zandplaat  om met zijn penseel een zeegezicht  van zand, bakens, vogels en wolken op het doek contour te geven.  Ook Mosterd liet zich via het touwladdertje zakken en wandelde in een wijde boog om de wat scheefliggende  verlaten kotter heen, terwijl de boordradio piratenmuziek speelde.

Toen hij een paar dagen eerder bij hotel  Van der Werf op Schier koffie met appelgebak nam, had hij geen moment kunnen vermoeden dat hij nog zo’n apart  wad-avontuur in het vooruitzicht zou hebben.
Zo  dwaalde Karel  in  steeds grotere cirkels rond de boot, liet zijn gedachten de vrije loop  en zag de schilderende schipper en zijn vaartuig steeds kleiner worden. Zijn benen bewogen vanzelf; automatisch spiergeheugen heette  dat, had hij wel eens gehoord. Toen de vloed het schip weer liet drijven, werd koers gezet naar de kust.

Nu ging hij In Usquert naar het station.  De benenwagen had rust nodig. De ‘Blauwe Engel’ naar Roodeschool kwam eerst over drie kwartier, zei de stationschef. De treinen waren nu geel, behoorden aan een andere maatschappij, maar  de mensen bleven die  dieselelektrische  treinen met hun zwarte uitlaatrook, en brullende motoren, wanneer ze optrokken nog altijd Blauwe Engel noemen.
©c.u. 

Geen opmerkingen: