maandag 7 maart 2016

een dagdromende politieagent.



Dirk Panter had kantoordienst.  Hij las het rapport Smolders- Bijster. De verdwijning  van de jongen en het meisje van wie, naar men nu aannam, resten gelokaliseerd waren. Hij werd afgeleid.
Naast het politiebureau klonk marktlawaai: geroep van kooplui, klagelijk gemekker van geiten, blatende schapen, geloei van koeien. Een klompenmaker maakte klompen op bestelling en een matten- en rietvlechter knapte stoelen op,   
Er stonden kramen voor groente, bloemen, planten, vis, kaas, garen, band en textiel. Natuurlijk had je  een poffertjeskraam en de draaimolen voor kinderen. Muziek schetterde luid . Twee geluidsinstallaties beconcurreerden elkaar om het hardst. Een mix van: ‘Huilen is voor jou te laat’, ‘Als de dag van toen’, ‘De Wereld is leeg zonder jou’, Kom uit de bedstee, mijn liefste’ en ‘Waarom fluister ik nog steeds jouw naam’. 
Panter werd er treurig van. Hij had nog geluk dat hij  niet tussen al  die herrie en dat gekrioel uit hoofde van zijn functie rond moest lopen.
 Zijn collega Melitsie hield er toezicht op dat alles ordentelijk verliep en bij overtredingen trad die vanzelfsprekend verbaliserend op.

Panter liet zijn wijsvinger langs de regels van het verslag gaan. Uit Groningen was weer telefoon geweest. Die lui daar meenden nu dat er een verband kon zijn tussen  de vondst van die lichaamsresten bij de Koerberg en die zoon van boekhandel Mosterd. Die Karel Mosterd had ansichtkaarten in zijn bagage met de tekst: ‘Ze zijn gevonden.’ Panter schudde het hoofd. Wat haalden die mensen zich daar in het Noorden in hun kop.
Van de botresten was nog niet eens met zekerheid de ouderdom vastgesteld. Anders gezegd; misschien waren de beenderen honderd jaar oud. Wel ging het om een man en een vrouw, maar de eerste kon gezien  wat slijtage aan het heupgewricht hoger van leeftijd zijn. De vondst van het medaillonnetje leek te bevestigen dat het om Ciska Bijster uit E. ging. 
Wat die slechte heup betrof; die kwam bij jonge mensen ook  voor. Van die jongens van Kriele liep er eentje al met een prothese toen een jaar of veertien was. 
De mannenriem die aangetroffen was, kon niet zonder meer aan een identiteit verbonden worden. Ook niet of die gordel of ceintuur gebruikt was om iemand te wurgen. In een van de schedels zat een beschadiging.
  
Dirk Panter las alle getuigenverklaringen nog eens aandachtig. Dat jonge  fietsende stel richting  slot Vosbergen was misschien in het bos gaan wandelen. Je had daar een moeras. Per ongeluk was een van die twee in de modderboel terecht gekomen, de ander had willen helpen en beiden waren naar beneden gezogen. Wellicht hadden ze vergeefs om hulp geschreeuwd. 
Het kasteel was onbewoond. In de buurt woonde haast niemand. Wanneer dat moeras je opslokte, was de kans nihil dat iemand je ooit terugvond.
En wanneer zijn fantasie klopte, dan waren er hier op de Noordoost Veluwe in de loop der jaren meer mensen verdwenen. Dat was als je de Tweede Oorlog  meerekende niet ondenkbaar.
Collega Melitsie had  in de zaak contact gehad met de politie in  het nabijgelegen E. die in de oude Marechausseekazerne aan de Heerderweg zetelde. 
De dienders daar hadden  een gesprek gehad met  tuinman Bijster en Reinder de chauffeur, van wijlen notaris Verhul. Ook hadden ze op verzoek van Bijster iemand van fotohandel Ritsma verhoord. 
De jonge fotograaf die er destijds werkte en de dochter van Bijster lastig viel, was met de noorderzon vertrokken. Notaris Verhul stierf naar men zei in Amerika waar hij bij een ver familielid op bezoek was. 
Reinder had zijn baas naar Rotterdam gereden. Verhul had zich er ingescheept op de Statendam van de Holland- Amerikalijn. Hij kwam niet terug. Na een jaar was er het bericht van overlijden. Na nog eens twee jaar had de Amerikaanse familie de villa van Verhul verkocht en de overige zaken af gehandeld.

Hij sloeg de map met onderzoeksresultaten en  additioneel  ondersteunend bewijsmateriaal dicht. Het gebeurde allemaal  zo’n twintig jaar geleden. Dit was een afgeschreven zaak.
Buiten wedijverden de smartlappen met elkaar. 
Het was stil in het bureau. De telefoon ging niet. Niemand meldde zich aan het loket om aangifte van diefstal, inbraak, geweldpleging of zedenmisdrijf te doen. 
Panter keek om zich heen. Alles stond waar het moest zijn. Hij staarde naar het raam en het voormiddaglicht daarachter. 
Zo kon hij uren kijken en niks doen, mediteren noemden ze dat, dacht hij, maar dan moest je je hoofd leeg maken, je bewustzijn uitschakelen en dat lukte hem allerminst. Hij was tijdens zulke lege bureau-uren  eerder een dagdromende politieagent.

Ook nu kregen zijn gedachten vrij spel. De eerste tijd dat hij in hier in dienstbetrekking kwam, had hij zich net min of meer verloofd met Wieteke. Ze hadden elkaar nog geen ringen gegeven. Hij nam haar al wel mee naar de kennismakingsvisites bij zijn nieuwe collega’s en hun vrouwen. Hij pronkte graag met zijn toekomstige! 
Ze was bruinogig, had een mooi gezicht en weelderig donkerblond haar dat haar uitdagende lijfje ook op onverwachte plaatsen hier en daar sierde of bedekte, maar dat wist alleen hij. Het ontging hem niet dat zijn nieuwe collega’s steels naar haar keken.
Het bezoek aan de oudere collega Kriele was geanimeerd, maar  werd ontsierd door een schaamtemoment.
De oudste Kriele-kinderen mochten bij de kennismaking zijn. Jenny hielp haar moeder met de bediening en de oudste zoon vergaapte zich aan Wieteke ’s borsten. Dat was niet zo verwonderlijk. Ook opperwachtmeester Kriele ’s blik verdwaalde. 
Toen er een pijnlijke stilte viel en iedereen zag hoe zijn oudste  zoon onafgebroken  naar die boezem staarde, stuurde hij de jongen de kamer uit met de woorden: ‘Foei  jongen kijk toch voor je!’.
©c.u.
Vervolg van   



Geen opmerkingen: